We kunnen hier een vergelijking maken met Collins’ ideeën over emotional energy: mensen met een hoge energie in het ene gebied hebben de neiging om op andere gebieden ook zo’n hoge energie te verspreiden.
In het gezin was de vader historisch gezien het hoofd van de familie, hij had macht over zijn vrouw en kinderen. Geestelijken hebben ook altijd een zekere controle gehad over de leden van hun religieuze groep, evenals politieke leiders die hebben over de inwoners van hun land. Het probleem wat Alexander aankaart is dat de privileges die de machtigen of de leiders in het ene subsysteem hebben gemakkelijk, systematisch en vaak als vanzelf worden vertaald naar macht of autoriteit in andere subsystemen en de civil society als geheel, die eigenlijk weinig te maken hebben met het oorspronkelijke subsysteem waaraan deze personen hun autoriteit ontlenen. Een minister heeft een hoge positie en veel aanzien in het politieke subsysteem, maar zal dit waarschijnlijk ook hebben in de civil society als geheel. Een werkloze is niet actief in het economische subsysteem of arbeidssubsysteem en heeft daardoor ook minder te zeggen in de civil society als geheel.
Het is echter ook mogelijk dat deze activiteiten of producten uit andere subsystemen worden beschouwd als positief, als een verrijking van het civil life. Hier komen politieke overtuigingen naar voren: conservatieve denkers en politici kijken vaak naar hoe essentieel zulke non-civil ‘inputs’ kunnen zijn voor een goed leven. Daarom pleiten ze voor het verminderen van regels of controle over de productiecapaciteiten van deze subsystemen, zodat de promotie van deze inputs kan worden uitgebreid. De linkse denkers en politici zijn juist geneigd om de destructieve indringing te benadrukken en de reparaties die hierdoor moeten worden uitgevoerd. Dit is een nogal theoretisch verhaal, daarom zal ik het verduidelijken met een voorbeeld. De economie heeft een aantal basiswaarden die in principe gebruikt kunnen worden in andere subsystemen. Een voorbeeld hiervan is de privatisering en marktwerking in de gezondheidszorg. De voorstanders zeggen dat het de efficiëntie en keuzevrijheid van de patiënt (‘zorgvrager’) zal vergroten. De tegenstanders zeggen dat de economie niet moet ‘binnendringen’ in de zorg voor mensen. Zieke mensen zijn geen zorgconsument, maar patiënt. Ze hebben verzorging nodig, geen zorgproduct. Deze tegengestelde meningen leiden tot conflict: wat moeten we doen? De economie heeft zeker nastrevenswaardige principes, maar ze kunnen ook tegenstrijdig zijn met andere principes binnen de civil sphere.
Er zijn dus, zoals gezegd, grenzen tussen de verschillende subsystemen, maar deze subsystemen beïnvloeden elkaar en hun normen, waarden en middelen zijn vaak conflicterend. Volgens Alexander zijn deze grenzen objectief: ze kunnen bestaan, of bepaalde actoren ze nou zo beschouwen of niet. Maar ook al zijn ze objectief, ze worden niet noodzakelijkerwijs beschouwd als juist of onjuist. Er zijn drie ideaaltypische manieren waarin deze grenzen theoretisch en historisch kunnen worden beschouwd: in termen van facilitating input, destructive intrusion, en civil repair. Activiteiten en producten van andere subsystemen kunnen worden ervaren als verstorend voor de civil society, en daardoor als bedreigend voor het effectieve en democratische sociale leven. Ze worden gevreesd als een destructieve indringing waar men reparaties aan moet uitvoeren, via communicatie, regulering, herstructurering en hervorming